26/09/2025

Ik ging het huis binnen langs de tuin en werd door de chihuahua begroet. Moeder lag in het vieze ziekenhuisbed; mijn vader en halfzus verderop in de kamer aan de eettafel, naast de huisarts en twee bedienden van de thuisverpleging. Ik excuseerde mij voor vertraging. De concentratie werd niet doorbroken. Een gevolg van mijn aansluiten: de twee bedienden van de zorg — één had haar pols in het gips en gaf mij haar linkerhand ter begroeting — vergaten mij wederzijds naam en functie mee te delen. 

Het zorgoverleg #2

Er werd Nederlands gesproken; maar mijn vader garandeerde ons dat hij kon volgen. 

Iedereen had een koffie — ik stond recht en zette ook een koffie. Aan de koffiemachine riep ik streng naar mijn moeder: ‘wil jij niet mee aan tafel zitten?’ 

‘Waarom?’ antwoordde ze. 

De bedienden bladerden in het dossier. De huisarts verbeterde de bedienden af en toe. Niemand aan tafel nam de scepter om het overleg te leiden. Ter opwarming werd de lijst met zorgpremies afgelopen. Er bleken problemen met de incontinentiepremie. Mijn halfzus schetste de toestand omtrent de bewindvoering die wij op de persoon van onze moeder uitoefenen; niet op de financiële kant van de zaak. Daar neemt mijn vader de verantwoordelijkheid voor. 

Ik merkte dat de woede voor mijn vader gaan liggen was, althans vervangen was door een nood het overleg in goede banen te leiden,  de juiste uiteinden met elkaar te verbinden; mijn verantwoordelijkheid te nemen als zoon, voor mijn moeder, en het beste resultaat voor iedereen binnen te halen, en dat begon met de noodzaak te scheiden van het dagdromen op kantoor en het zich blindstaren op onbegrijpelijke dossiers — tegelijkertijd wist ik dat ik mijzelf niet zou verloochenen, en, indien ik het nodig achtte, de bedienden van de thuiszorg, de beroepsgewenning van de huisarts en de cynische morele smetvrees van de thuisverpleegster onder één noemer zou plaatsen, die van de systematische liefdeloosheid van de zorg-industrie, en de thuisverpleegsters zou aanvallen als deserteurs — ik zou voor mijn moeder strijden als dat nodig was; maar ik wist ook dat ik met hetzelfde wapen, mijn retoriek, mijn moeder zou gebruiken om mij vrij te spreken van mijn ongegronde agressie — ik dacht: dan is dat maar zo. 

Ik werd ongeduldig om de roterende onzin.
‘We zijn hier vandaag bijeengekomen,’ kwam ik tussen, ‘omdat de thuisverpleging aan de bel duwde, omdat de situatie onhoudbaar is. Maar voor wie eigenlijk? Ik neem aan voor mijn moeder, maar het lijkt mij vooral… voor het zorgkader?’

Mijn vader riep om mijn moeder: ‘ma non è meglio se ti siedi qua? Lo sai che stiamo parlando di te?’

Mijn moeder gehoorzaamde. Ze duwde zich uit het bed recht en trok zich voort richting het overleg. Het overleg ging ondertussen door. Moeders t-shirt was gekrompen en onder het beddenlaken droeg ze enkel een pamper, geen broek, en de pamper kwam los. Ze zocht steun op de rand van de zetel. Opnieuw voelde ik mij van binnenuit verstenen onder het vonnis dat ik niet zou ingrijpen als die pamper ook effectief op een dag helemaal loskomt. Zonder ongevallen kwam mijn moeder echter aan de tafel aan. Ze nam plaats op de stoel waar ik zat.  Mijn vader maande mij met gebaren aan een stoel te nemen uit de andere kamer. Ik negeerde hem door in het overleg tussen te komen.

‘Voor mij zitten we hier samen … ja, ik weet het eigenlijk niet goed. Ik heb er weinig vertrouwen in. Zij is ook het slachtoffer van een falend zorgsysteem. Ik ben het voortdurend aanbellen bij huisartsen, specialisten, zorg-experts, ziekenhuizen en sociale assistenten beu. Het is altijd oplappen en wegwezen. Nooit blijft een herstel plakken. Nooit wordt er echt voor mijn moeder gezorgd. Kijk hoe zij nu hier zit…’ ik wees naar moeder: ‘nu is het te laat,’ moeder ving duidelijk niets van mijn opmerking op, ze staarde vanuit deze hoek naar de gedoofde televisie, met de mond open en vreemd hijgend, of ze berusting vond in het naar binnen moeten trekken van wat lucht. ‘Ja,’ sloot ik af, ‘ik geloof er niet meer in.’

Dit uitgesproken wist ik niet welke boodschap ik nu precies had gedeeld, laat staan welk gevolg ik had verwacht. Hier-niet-meer-in-geloven bestond helemaal niet. Ik keek opnieuw naar het monster dat mijn moeder geworden is. Halsoverkop viel ik in mijn hulpeloosheid terug. Ik trok de tranen terug. Huilen wilde ik niet. Ik ging om een glas water in de keuken. Mijn halfzus schaarde zich achter mij en mijn aanval van daarnet en herhaalde een sinds kort herhaal-grage anekdote tussen ons, over moeders laatste opname voor een mysterieus onderzoek; hoe we ondanks de bewindvoering niet door het ziekenhuis werden ingelicht, noch over de resultaten, noch over moeders ontslag.
‘Waarom hebben we die bewindvoering dan eigenlijk?’ maakte ze zich zeurend druk. De huisarts vulde aan, hij wilde weten ‘of zij nog de aandrang voelt om naar het toilet te gaan, maar er moet in de communicatie iets zijn fout gelopen.’
‘Ze staat recht om een andere romantische film in de dvd-speler te schuiven, maar niet om naar het toilet te gaan.’
De huisarts stond me bij: ‘ik begrijp het ook niet. Ik weet niet of ze het niet voelt, of het motivatie is.’
Ik zei: ‘we zouden de cola in het toilet moeten zetten, bij wijze van spreken.’
Er werd gelachen.
Hierop pikte de bediende met de gebroken pols in. Ze vroeg mijn moeder: ‘waarom ga je niet naar het toilet?’
Ze viel de wildvreemden aan haar eettafel aan: ‘denken jullie dat dit leuk is voor mij, ververst worden? Denk je niet dat ik mij schaam?’
‘Daarom zijn we hier hé, mevrouw.’
‘Ja,’ vroeg ik de bedienden van de thuisverpleging ‘waarom zijn jullie hier eigenlijk?’  

Lees 09/09/25
ABONNEER