24/04/25
Gilke en ik worstelen nu al een tijdje met de pitch van de tweede roman. Beiden allergisch aan haastige eenvoud komen we maar niet tot één, twee, maximum drie slagzinnen die het geheel naar waarheid grond geven. Toen belde een literatuurcriticus aan. Onaangekondigd kort na de middag. Door het piepgaatje stak hij een stuk abrikozentaart trots voor zich uit.
In de woonkamer legden we hem onze worsteling voor. Ik vertelde hem over de verschillende ingangen om Geschiedenis van mijn woede// Anthologie van het enthousiasme te beschrijven. De criticus begon met nadenken. Kin in de vuist. Met de neus van zijn schoen rechtte hij het tapijt dat storend onevenwijdig liep met de zetel. Hij dacht verder na. Toen wist hij het! Hij gaf de oplossing: ‘het onderwerp van je roman is het geheim in het midden, zoals bij spionageromans, of de X op de schatkaart, zoals bij avonturenromans, alleen voeg je er je eigen leven aan toe, omdat je begrijpt dat een buitenstaander, in dit geval de lezer, het geheim veel dieper zal begrijpen dan jullie, die er het dichtst bij staan.’
Gilke en ik keken elkaar aan of we ezels waren. Dat we hier niet eerder aan hadden gedacht! De criticus ging verder en bracht de pitch van mijn tweede roman in verband met allerlei romans uit de hem bekende literaire tradities. En met wat er laatst verscheen. Vervolgens vingen we met de roddel aan. We lachten om een grafschrift dat we voor de criticus verzonnen: ‘in’t geniep natuurlijk wel’. Per ongeluk werd het over etenstijd. Gilke en ik namen afscheid van de criticus.