26/03/25
Van het wazige vlechtwerk van de gestalttheorie en de eeuwig verschuivende subtekst is de schrijver de stamgast. Zoals in de marge van een schoolmap de verveelde leerling zich verstrooit, begint de creatieve arbeid heel vaak per toeval met een idee als een intuïtieve richting in het gepixelde struikgewas. Een mogelijkheid onthult een volgende mogelijkheid, enzovoort. Zodra de vector aandacht krijgt, vertakt de vector zich. De pijlen leiden ons naar telkens nieuwe terreinen in het landschap. We begrijpen ondertussen dat het landschap slechts afgebakend is door onze fysieke en psychische beperkingen. Willen we het werk naar een hoger niveau tillen is het de kunst met tijd de gemeenschappelijke noemer van de vertakkingen te begrijpen, opdat er vanuit een andere richting op ingespeeld kan, met een dimensie even organisch, realistisch-complex en intern geharmoniseerd is als het reeds heersende evenwicht.
Op een dag buigen we met een autistische dorst naar het affe alle kabels in huis achter de meubels in. We verschuilen de voorwaarden van onze beeld en klank in die onderwereld, waar de inwendige harmonie tussen overzicht en diepte zich vormgeeft, overigens nog steeds. In tegenstelling tot hoe een auteur vaak ter promotie in absolute termen over zijn of haar publicatie spreekt, ligt de kracht van een werk in deze geheimzinnige harmonie van het geheel. Maar reeds ondervonden we dat de verwarring tonen alles nog veel ingewikkelder maakt. We blijven echter waakzaam voor kant- en-klare ontraadselingen. In de allergie van de wereld voor onze verwarring, in onze angst dat de wereld zich op onze twijfel wreekt, vergeten we soms dat we ons reduceren tot een orde die ons eigenlijk niet aangaat.
Zo werd ik uitgenodigd te praten over mijn volgend werk, en over jazzliteratuur, tijdens een Japanse gameshow. Er werd mij gevraagd de vragen te beantwoorden, met een elastiek rond mijn gezicht, achternagezeten door een sloopkogel, langs een ingezeept hindernissenparcours; ondertussen zo snel mogelijk een bord gedroogde bonen in de look binnenwerken, met een frietvorkje. Ergens beseffen we allemaal dat de ware ontroering zich in de marge voorbereidt. (…) De momenten waarop mijn personages aan dingen denken die helemaal niets te maken hebben met de voorbereiding van hun noodlot of lotgevallen, vind ik altijd veel interessanter. Door ieder mens snijdt een veelheid aan lijnen; niet louter die ene die richting een definitieve boodschap raast. Daar waar Hollywood cut, springt en doorspoelt, wil ik pauzeren. Niets lijkt mij gezonder dan zich te fascineren voor een superheld die zich verveelt. En zegt een fenomenologische beschrijving van hoe al die gekwelde tragediedragers zich in slaap wiegen niet meer over de politiek in onze tijden, dan hun voorspelde, geconstrueerde, vervolgens onderstreepte ondergang volgens de regels ons ooit heeft onthuld? De sloopkogel raakte mij in de rug en barstte open in twee gelijke delen. De klok bevroor. Gealarmeerd piepte ik purper naar adem. Het bulderende publiek bedaarde. Nu begon het spel pas echt: Bart Schols verscheen uit de sloopkogel. Met een broccoli als microfoon in zijn handen rende hij achter me aan. De klok schoot weer luid in actie. Ik negeerde de vragen van Schols en drukte mijn eigen redenering verder door. (…) De grootste uitwissing van een schrijver vindt plaats wanneer hij het hele werk orkestreert naar het principe van de herkenning. De ontelbare kleuren in de literatuurgeschiedenis bewijzen dat des te dieper een kern wordt genaderd, des te complexer het onderwerp wordt. Veel talenten van mijn generatie zag ik ten onder gaan aan de eis van de presentator naar eenvoud — de drang naar eenvoud vernietigt binnenwerelden over de hele wereld zoals de nijlpaarden van Pablo Escobar het ecosysteem in Colombia. (…) Een boek moet beoordeeld worden naar wat het probeert te doen, niet naar hoe het zich schikt naar de grote mal der onduidelijkheid van commissies aller lande; precies niet naar hoe het zich schikt bij het vermarktte publiek. (…) Die gehele harmonie van een werk overbrengen in een slogan is even belachelijk als een schrijver tijdens een talkshow vragen zijn roman in één hap hamsterig in zijn mond te zwelgen. Toen gaf Bart Schols mij de opdracht mijn verse roman, hardcover, die was nog warm, in één hap hamsterig in de mond te zwelgen. Ik gehoorzaamde uit absolute afgunst. Het publiek juichte: bejubelde; verafgoodde mij: ik zag de trompetterende engeltjes van het succes opstijgen uit de tribune. De muziek signaleerde de derde ronde: met een katrol kantelde een technicus een ketel en stortte zo een nieuwe portie bonen in de look over mij uit, een ander technicus trok een moeilijker hindernissenparcours uit tectonische judomatten uit de grond; de schminkster bracht nog wat rouge aan bij Schols, de muziek versnelde, en als extra element had de productie een muur met exemplaren van mijn boek gebouwd, met auteurvormige gaten in waardoorheen ik de klap ontwijken kon. Nu dacht ik nee. Ik bleef stilstaan. Schols wist zich geen raad met het overdonderende boegeroep uit het publiek. Ik verloste mij van de elastiek op mijn gezicht, die diep in mijn neus drukte. Ik verloste mij ook van het boek dat in mijn mond klemde. Ik stapte op Schols af en legde mijn hand stevig op zijn schouder. Ik boog voorover en fluisterde in zijn oor Ssssjtt en ik nam de broccolimicrofoon van hem over. Onmiskenbaar beleven we vandaag een jammerlijke verrijzenis van de auteur. Het auteursimago dient ertoe een lezer te verleiden tot een absoluut vertrouwen in de verteller; regisseur; dirigent. Teksten overleven niet meer zonder hun auteurs. Zo vaak een schrijver dient te dissociëren om zijn kwetsbaarheid op te diepen, zo vaak dient hij aan plaatsbepaling te doen, in het besef dat hij voor het succes daartoe niet aan zichzelf is overgeleverd, maar aan een veld dat hem hopelijk goedgezind is. Het is of uit een roman een roman aan promotie dient geschreven, die die eerste roman de lucht in heffen moet, ter rechtvaardiging, met een vriendelijke verteller die louter verbloemt, verkoopt en zo ver uitzoomt dat hij in het buitenaardse woont. Van deze sluimerende verarming betalen we vroeg of laat allemaal de prijs. Misselijkmakende verveling en eenzaamheid. Eigenlijk kan de schrijver maar beter vroeg tot het besef komen dat het leven in zijn veelheid, intensiteit en zijn tegenstrijdige karakter veel te interessant is om zich nerveus plat te tuffen om de presentatie van één roman. Hij moet zich erin sterk houden dat lezers op eigen kracht zijn wereld binnentreden. Wat een commissie, cultuurhuis of criticus ook beweert: het is de plicht van de schrijver zichzelf eraan te blijven herinneren dat de roep van de wereld naar samenvattingen gegrond in absolute betekenis frauduleus is, en de tekst vernietigt. Tegelijkertijd is hij ertoe veroordeeld zich tijdreiziger te bluffen. Hij vat met het werk aan, zoekt tijdens het werk het noodzakelijke einde van het werk, dat het begin van het werk bepaalt. Dezelfde paradox, maar dan ruimtelijk: voor wie als eerste het middelpunt van het doolhof bereikt is kaart en kompas de prijs. Op de tribune klapte iemand, te vroeg, zo merkte hij, hij hield er snel mee op.