09/04/25
Eindelijk is het mij niet langer om de erkenning, maar om het geld te doen. Eindelijk zie ik in dat de eenzaamheid van een boek om de tiensprong een duurzaam noch gezond verdienmodel impliceert. Het boek bewaart iets; maar die bewaring, eigenlijk een romantische grap, vraagt liefdeloos veel hysterie. Doe je het niet voor de liefde van de handeling of de verantwoordelijkheid, dan doe je het beter niet. De kunstenaar kan zichzelf niet voor een groter succes boeken dan wanneer hij het zachte vertrouwen van zijn intuïtie promoveert tot basso continuo van zijn carrière. Dat wat het werk definieert, grondt en afwerkt, dient nu nog niet geweten: het zal met tijd ontstaan in een van de vele bewegingen van het werk, tijdens het werk: op dat moment voelt de kunstenaar zich al lang bevrijd van iedere nood aan definitie.
Geconfronteerd met ons schip dat op open zee dient verbouwd, en de improvisatie waartoe de tijd ons dwingt, moeten we korte metten maken met alle plannen, verwachtingen, uitlijningen die we in comfortabelere tijden hebben uitgetekend. Door de tegenwoordige herinnering van twee romanwerelden vrij in elkaar te vlechten — herinneringen, overigens, die telkens opnieuw worden opgefrist en ingestoft en opgefrist en ingestoft — trek ik wat voorheen buiten het werk lag in het werk aan.
Tijdens mijn schrijfresidentie in Parijs in 2017 schreef ik Hadya en de halfgod: Walter, een verse weduwnaar, dwaalt met een neusspray in Parijs rond, op zoek naar Parijs. Het verhaal stelde het literaire vraagstuk scherp waar ik mij de komende vijf jaar over zou buigen: hoe toon ik ontroerend de tandwielen van de groeiende verwarring van het hoofdpersonage, breng ik tegelijkertijd, vanuit zijn groeiende verwarring, zijn probleem helder ten tonele? Het was een vingeroefening in de pars pro toto, mijn eerste stap in het thema van de totaliteit, en de eerst keer dat ik een verteller onder zelfbedrog neerzette — gevoeligheden cruciaal bij de compositie van Krank. Zo absurd het vraagstuk van de weduwnaar vele lezers voorkwam, het promoveert zich in tot oerknobbel in Walters grote vonnis: Parijs in Parijs — Hadya — vinden zal korte metten maken met al zijn verwarring en al zijn verdriet. In de veelheid het centrum als houvast definiëren opdat niets ooit nog langs een omweg loopt; dan heb je waarheid en dus ook de de macht over de omstandigheden. Alles wat onvoorspelbaar is of ondoorgrondelijk inert zal uit zijn toekomst worden verjaagd. Het bloed dat Walter rook om Parijs te zien, rook ik in het bouwen van een oeuvre — zoals het hem in Parijs nog aan Parijs ontbrak, ontbrak het mij in het oeuvre nog aan een centrum waaruit alles hoort te vertrekken en van waaruit alles helder wordt.
Maar die dorst naar een absolute bodem les je niet. Ieder punt op de kaart bevat op zijn beurt een wereld vol tegenstrijdigheid. Met de bouw van een oeuvre toonde ik mij de totaliteitskunstenaar getraind in de omleiding, en zo werden de plannen steeds groter, zonder dat de wanorde vruchtbaarder werd. Het is hoog tijd dat ik mij nu van het idee van een centrum emancipeer. De vraag wanneer en hoe ik de titels zal afwerken voert in het oeuvre niet langer de boventoon. Een veel interessantere vraag is in hoeverre er na dit boek nog nood is aan die romans, als ik de stof die hun definitie uitmaakten van buitenaf, via andere titels heb bewandeld? Misschien worden de plannen overbodig nadat ik hen becommentarieer, hun ontstaansproces documenteer, mijn intuïtie doorzoek en blootleg. Of misschien hervinden ze net in dit proces hun preciezer afgetekende urgentie? De mol zou de mus ook kunnen vragen: bestaat een element, daar van bovenaf, uit een eigen vorm, en uit de weerstand die het biedt aan de krachten die erop inwerken, of zou je eerder zeggen dat een element bestaat uit wat er kracht op uitoefent? Misschien moeten we, in plaats van ons af te vragen wat het boek is, ons afvragen waar het boek is, of nog exacter, wat er zich rond het boek bevindt.
Geschiedenis van mijn woede // Anthologie van het enthousiasme brengt een atelier in beeld dat met chaos als dominant naar een eeuwige verbouwingstoestand streeft.