13/10/2025

Met één van de bedienden van de thuiszorg had ik een maand eerder aan de telefoon een conflict gehad — ik vermoed de blonde van de twee, de andere bediende, de vrouw met de gebroken rechterpols, vermeldde daarnet dat ze weken niet aan het werk was geweest —- over de bewindvoering, en hoe dat bindend is, hoe ‘sorry dat ik het zo zeg,’ hield ze zich stijf van fatsoen, ‘je moeder heeft eigenlijk geen keuze: als jullie zeggen dat ze naar een zorgtehuis moet, dan moet ze naar een zorg-tehuis, ‘ waarna ik onmiddellijk tegen haar inging: ‘nee, dat is niet zo: in een papieren werkelijkheid is dat zo, maar als mijn moeder weg wil, en agressief wordt, dan is er in zo’n zorgcentrum allerminst de expertise om met die agressie om te gaan. Dan laten ze haar lopen.’ 

Het zorgoverleg #3

‘Nee, dat is niet per se waar, hoor.’

Ze herhaalde het punt: ‘eigenlijk, de bewindvoering is dwingend, dus jullie beslissing is dwingend: als jullie zeggen dat zij naar een zorg-tehuis moet, dan is dat zo.’

Ik herhaal. ‘Dat is in een papieren werkelijkheid zo, maar in het echt binden verpleegster mijn moeder vast, chemisch of anderzijds.’ 

Opnieuw: ‘Nee, dat is niet per se waar, hoor,’ maar de bediende vond weinig bijval, merkte ik, ook niet van haar collega. 

‘Ik zou er toch op aandringen haar op een wachtlijst in te schrijven.’ 

‘Ja,’ knikte ik zo zacht mogelijk, ‘het punt is, en ik wil u niet afvallig zijn, dat ik wil weten waar wij voorstaan.’ 

‘Ik ga natuurlijk niet ontkennen,’ zo onderbrak de bediende mij, ‘dat de zorgtehuizen onder druk staan.’
Ineens zei mijn moeder: ‘blijven jullie hier nog lang? ‘

‘Je vindt het niet fijn hé?’ verzachtte de bediende met gebroken pols haar stem. Je denkt waarschijnlijk, wat doet al dat vreemd volk hier in mijn huis?’

‘Blijven jullie hier nog lang?’ 

De tafel lachte. Mijn moeder giechelde griezelig geveinsd en zette daarbij haar ergernis kracht bij. Die ergernis kwam zorgelijker bij mij binnen dan bij de anderen. De warmte waarmee de bediende met de gebroken pols mijn moeder toesprak had iets ontwapend. Ongetwijfeld vond mijn moeder het hatelijk. Ik voelde toch een uitgestoken genegenheid in haar richting. Welk alternatief was er ook? Je weet niet meer waar je nood aan hebt. In een gebaar of een grap of een blik of een aandacht, hoe klein ook, herinnert iemand je soms aan datgene waar je al die tijd nood aan had. Dit kan inderdaad de ontroering zijn, denk je, hoop geven, maar je laat het niet volledig toe, want met de turbulentie van de tocht, en de ruis van het wantrouwen ben je reeds van een nieuwe standaardinstelling uitgegaan: de vernietiging. Voor een fractie van een seconde is het wel even of een simpele oplossing pijnlijker is dan het ergste waarop je je had voorbereid. Misschien had mijn moeder nood aan kleine tekenen van liefde waar niemand — mijn vader, mijn halfzus noch ik — toe in staat waren geweest, omdat zij haar lijden boven ons verkozen had. 

Het overleg eindigde uiteindelijk in het voorstel een intensiever zorgtraject op te starten: iedere dag komt er iemand — af en toe iemand anders — bij mijn moeder, om een wandeling te maken of ‘ja, ik weet het niet, haar haar te kammen misschien? Zo is er minder sociaal isolement. En misschien vindt ze zo weer de motivatie om voor zichzelf te zorgen?’

  De andere bediende vulde aan: ‘misschien raakt ze zo weer in de schwung, hé.’ Ik antwoordde, samengevat: ‘ik geloof hier niet in, maar laten we het doen, liefst zo veel mogelijk. Maar ik geloof niet dat ze dit zal toelaten. Of dat het invloed op haar motivatie zal hebben’ Mijn vader en mijn halfzus deelden mijn ongeloof.

‘We kunnen maar proberen hé, ‘antwoordde de bediende van de thuisverpleging.

Toen viel mij iets te binnen wat me uitermate stoorde. Slechts de zorgverlener die ik aansprak antwoordde. In eigen beweging ontstond er niets. Indien ik niets zeggen zou, dan zou er een punt zou komen waarop de thuisverpleging mijn moeder in de steek liet. De andere bediende van de thuisverpleging voegde nog toe ‘misschien komt ze weer in die opwaartse flow terecht hé, en is ze misschien wel bereid om met andere mensen te praten, en een potje te kaarten.’ 

Met een voorbereidde blik op zijn polshorloge nam de huisarts het laatste woord: ‘ja, ik moet dadelijk naar een volgende afspraak, maar dus…’ en hij sloeg in het dossier een pagina om: twee weken terug trok hij bloed omdat mijn moeder veertien kilo vermagerde; hij vermoedde met het vele roken misschien longkanker in metastase, maar daar bleek in het bloed geen onmiddellijk aanleiding toe: hij zal blind antibiotica voorschrijven tegen een meer dan waarschijnlijke blaasontsteking. Hij zou ook nog andere tests uitvoeren. De zwaarwichtige woorden tussen de vele informatie, in de volgorde van het overleg en onder de haast van zijn vertrek desoriënteerden me. Mijn vader en halfzus aan tafel bleven er schijnbaar door onaangeroerd. Ik fronste; daarmee drong ik hem aan nog even te blijven zitten voor mijn vragen. Ik had niet onmiddellijk vragen, zoals steeds; in fragiele instituties geeft niemand de kennis om vragen te formuleren: toch had ik het gevoel dat dit gesprek nog niet ten einde was, en dat ik meer kon doen dat datgene wat werd beslist: dus harkte ik in het bijzijn van de huisarts iets op waar mijn halfzus een hele tijd terug over sprak: DNR-codes.
‘Ja,’ ontwikkelde zich duidelijk een enthousiasme bij de huisarts, ‘daar wil ik gerust eens over samenzitten.’
Iedereen nam zijn telefoon erbij.
‘Nu dinsdag?’
‘Tinsdag is goed’, bracht mijn vader in zijn beste Nederlands uit. Niet veel later planden ook de twee bedienden van de thuisverpleging een vervolg op het overleg: een intake-gesprek met de figuur die driemaal per week met mijn moeder ‘iets zal doen.’ 

Zodra mijn vader, mijn halfzus en ik alleen achterbleven in huis, zei ik tussen mijn tanden heen dat ik ergens een afspraak had, en ik vluchtte zonder mijn vader nog aan te spreken. 

Een week later wilde ik hetzelfde plan herhalen en te laat aankomen. Onderweg ontving ik van mijn zus een bericht dat ze iets later zou zijn. Ik kwam uiteindelijk toch als eerste aan. Mijn moeder lag in het bed, zonder stank, haar gezicht bedekt door het beddenlaken. De huisarts wachtte mij aan tafel op. Ik begroette en bedankte hem en we kletsen in afwachting van mijn vader en halfzus over de resultaten van een bijkomend onderzoek, dat niet gebeurde, en die er dus niet waren. Mijn vader sloot aan, mijn halfzus ook — aan dit tweede overleg begon ik met de volgende berekening: mijn halfzus wilde zich zo snel mogelijk van mijn moeder verlossen, mijn vader onder het motto van een andere wijsheid; haar niet te laten lijden; wilde hetzelfde. Beiden hadden ze iedere hoop op beterschap afgeschreven.

Lees 26/09/25
ABONNEER