04/07/2025
Het refrein op blote voeten #2: over autofictie, het dak en de voorwaarden tot wilskracht
Wat valt er ook over mijn leven te vertellen als ik me volledig verstop in een romanproject? Dat verstoppen in een romanproject; soms voelt het zo leeg, dat de enige vraag die in me opborrelt die is uit de mond van de meest angstaanjagende twijfel: wat wil een lezer eigenlijk van een boek? Wat wil u van een boek? Dit?
Soms lijkt het in autofictie de kunst zichzelf zo goed mogelijk uit te wissen, opdat datgene wat zich afspeelt verzonnen, verwerkt, overwonnen lijkt. In autofictie komt het mij voor dat iedere biecht gehoorzaamt aan het medeleven van de massa. Zo kwetsbaar de auteur zich opstelt zo verroest speelt de auteur op veilig.
In wezen is precies datgene wat oninteressant lijkt, omdat het complex is, interessant. Autofictie speldt zichzelf geen doel of bestemming of agenda op; het laat los en documenteert wat in de spontaniteit gebeurt. Een roman, dus.
U hoeft maar even onderzoek te doen, mijn naam en achternaam in enkele zoekmachines te tikken, om de grote overlap te ontdekken tussen dit werk en wat er, soms ook buiten mijn wil om, op het internet staat gedocumenteerd. We kunnen binnen en buiten het boek allerlei trucjes bedenken dit te maskeren — personages een naam als een knipoog geven, of onder pseudoniem paspoorten vervalsen en bankrekeningen openen — van omleiding en gewichtigheid gesproken, — maar ik ga hier geen fictief schrijversego installeren om te maskeren dat ik over mezelf schrijf. Meer zelfs. Ieder personage in dit boek bestaat echt. Hier ben ik aan het woord, de auteur, diegene wiens naam op de cover staat, Giuseppe Minervini, dicht op de huid. De kunst die zich nu opdringt is die van het fatsoen, de kwetsbaarheid, de intimiteit, de gulzigheid en het vertrouwen.
Autofictie is mij een evidentie geworden. Een lezer ruikt wanneer een schrijver het niet meent. Een roman ontdekken is een oprechtheid ontdekken, en de intuïtie dat die oprechtheid in de tekstmachine bij sommigen wordt overgeleverd. Onderdeel van mijn debuut was een dystopie, en op geen enkele manier wist ik mij te verlossen van de perversie dat iedere dystopie ook van hoogmoed getuigt: de schrijver is een god voor wie de hel niet opgaat.
Sinds onze studententijd proberen we iedere middag even samen in bed te gaan liggen. Daar vormen we in het vieze laken een tent. Ik zeg: misschien moet je je naam veranderen in Mohammed Ali. Zij antwoordt, met de vuisten op: I am the greatest! Na een tijdje roep ik: oké, doorboeren! Nee, roept ze dan, nog wat unilateraal knuffelen bollie!
Zij en ik, thuiswerkers en kinderloos, het refrein op blote voeten. Hier wachten we, weet niet hoe lang, op de fase waarop al het andere de voorbereiding was; of hoe mijn dag eruit ziet; als volgt: na het ontbijt, dat ondertussen vaak wordt overgeslagen, volgt onmiddellijk de laptop. Dankzij haar kan ik schrijven. Ze vraagt zich af wat mensen zo afstotelijk vinden aan generositeit. Vermoeden ze dat ik achterbaks ben, dat ik bijbedoelingen heb? Ik doe dit met alle liefde. Jij moet schrijven.
De ruimte buiten het schrijven beïnvloedt het schrijven. Een lijst van huishoudspullen en andere troep opmaken, dingen waar je sporadisch aan denkt en onmiddellijk weer vergeet: een grotere kaasrasp vandaag, een boor, een set schroevendraaiers, betere kussens in de zetel — in de hoop dat dat het leven vergemakkelijkt. Soms in de hoop dat dat eindelijk dat grote existentiële gat dichtmaakt. Ondertussen raakt ook zij doorheen de tabbladen en de programma’s die tergend traag opstarten voortdurend de draad kwijt; ze vindt de cursor op het scherm niet en trekt een wirwar over het muisveld, tot haar oog het pijltje vangt.
Soms een agressieve reactie op het vastkleven in huis — meestal in de namiddag — ga ik wandelen en komt alles pas echt op gang. Ik verplaats mijn blik van het project dat om een idee vraagt naar een project dat mij aantrekkelijk lijkt: de ideeën daarvoor komen veel makkelijker. Op wandel verpak ik op mijn NOKIA 3310 de ideeën en observaties in korte berichten aan mezelf. Wie een roman schrijft, zit continu in een brainstorm, verstrooidheid hoort dus niet te verbazen, maar een schrijver die er niet in slaagt te schrijven aan het project dat hij zich voornam, wel aan de projecten waarnaar zijn aandacht verdwaalt, omdat hij een ander project de aandacht beloofde — er bestaat geen naam voor dit soort writers-block. Iedere notitie is een uitstel; ieder idee vraagt een toekomstige uitwerking. Het is de broeihaard voor logistieke rompslomp. Je hersenen volgen een onvoorspelbaar tweede stel hersenen. Creativiteit verwordt tot een vreemdsoortig productief uitstelgedrag. Zodra je hand in die pot notities grabbelt, weigeren de hersenen. Een laptop trekt je terug naar het oppervlakkig denken: de rush: de snelheid. Het dwingt een sprint af en de sprint eist dat je alle bagage achterlaat. Zo ontstaat er onder dwang een boek dat een kruimel is van het boek dat je dacht te schrijven.
Ook schrijvers zijn adrenaline-junkies. Onder bepaalde voorwaarden komt er een ritme vrij en met dat ritme, of na dat ritme, of als oorzaak van dat ritme, adrenaline. De schrijver danst onzichtbaar in een toekomst die hoogst onzeker is, want het boek moet nog gepubliceerd. En als het al moeilijk is die voorwaarden voor die adrenaline-dans af te vinken, op te zetten, des te moeilijker is het die voorwaarden te herhalen. De valstrik is zich volledig in de voorwaarden te verstrikken.
Kwaad voel ik dat ik in een pauze leef. Ik word hypochonder, de eindmeet nadert er is zoveel wat ik nog wil doen en wat in deze machine onwaarschijnlijk wordt. Ik ben vaak moe omdat het schrijven mij vaak te complex is. Waar vul je moe je tijd mee? Ik ontwikkelde een Youtube-verslaving. De depressie is een levenslange verdoving verlangen, het avontuur uit de weg te gaan. Ik blijf in de zetel tot ik voor haar kook: ik kook voor haar en we eten in de zetel: zij vervoegt mij in de zetel en wij kijken naar iets anders.
Dertig worden. Je leven uitstippelen vergt een vastberadenheid die je nog niet opbrengen kunt, die je hoopt te bereiken, die je in de stippels kunt onderscheiden. Hier sta ik nu. Ik moet iedere illusie van een bestemming afwerpen, me laten leiden door onvoorwaardelijke schaamteloosheid.